De budgetcamper een archeologische vondst

14 juni 2012 Bas Wanrooij

Waarom een lange autoreis naar de Peloponnesos ondernemen, als je ter plekke een camper kunt huren? Een vlucht naar Athene en je zit dezelfde dag nog achter het stuur van een comfortabele kampeerwagen. Of van een budgetcamper.

Kijk nou, mos. Er groeit mos tussen de dubbele voorruit van de opbouw; achter een barst in het raam. De bumper is met polyester opgelapt en de zijruit kiert in de hoeken. Die hangt met elastiekjes in zijn sponning. En jee, wat een gigant.
We staan op het eiland Aegina, thuishaven van onze huurcamper. Twee weken voor de vakantie besloten we de plannen om te gooien. Zullen we met een busje de kust van de Peloponnesos verkennen? Weer eens wat anders dan zeilend. Geen gedoe met losgeslagen ankers, onverwachte valwinden of een weigerende dieselmotor. Gewoon relaxt rondtrekken, dachten we. Zo kwamen we op de site van Budgetcampers: ‘Verwacht bij ons geen nieuw materiaal!’ Mooi, dat wilden we juist niet. We gingen voor de kleinste camper, maar kregen – heel genereus – de grootste voor hetzelfde geld.
Hier staat-ie dan, ons reispaleis: een Renault Pilote van 20 jaar oud, 6,5 meter lang, 3 meter hoog en daarop een hermetisch gesloten dakkoffer. Een vintage model, met een keuken van okerkleurige 70’er-jaren tegeltjes en eikenhouten kastjes, inclusief een koelkast mét vriesvak. En, met een decoratief hoopje mos. Buiten regent het pijpenstelen, maar binnen is’ t droog en huiselijk.

Truck

Dat hele gevaarte – ‘truck’ vermeldt het ferryticket – moet de volgende dag de veerboot op. Na een paar oefenrondjes schepen we in naar Methana, op naar de vingers van de zuidelijke Peloponnesos. Niks zeilen hijsen, gewoon gas geven. Maar al bij de eerste haarspeldbocht zit ik met m’n kont strak. Het regent nog steeds, de weg is steil en glad, en de bus trekt ’t niet. Niet in z’n twee, niet in z’n een. We zakken terug, ondanks de aangetrokken handrem. Naast me staar ik in een diepe afgrond. Uiteindelijk bereiken we, zigzaggend over de hele breedte van de weg, met klamme handen de top. Duidelijk een geval van even wennen. Maar in gedachten schrap ik alle klimmetjes uit onze route. Dan maar wat vaker een motor huren.

Alles rammelt en beweegt. Heel vertrouwd, als je een zeilboot gewend bent. In de bochten vliegt voortdurend de besteklade eruit en klapperen de kastjes. Daar moet een plakbandje op. Met een gangetje van zo’n 40 km/u ronden we de Argolische kust. Hier zeilden we jaren geleden. Nu zien we de eilanden in de Saronische golf eens vanaf de andere kant. Poros ligt er als een ansichtkaart bij. Vanaf Galatas varen de taxibootjes af en aan. Het kleinschalige haventje van Ermioni oogt nog altijd vriendelijk en in het mondaine Porto Cheli liggen de kapitale jachten op hun baasjes te wachten. Ook onze kroonprins heeft de schoonheid van deze punt ontdekt: aan het strand van Doroufi staat zijn veelbesproken vakantievilla. De weg voert via Kranidi naar het noorden. Even krijg ik het Spaans benauwd: we passeren straks de Didimo, een top van 1120 meter hoog. Maar inmiddels weten we hoe we onze woonwagen moeten besturen.

Surrealistisch

Zonder kleerscheuren arriveren we in Tolo, een perfecte uitvalsbasis om de vele acrcheologische wonderen van de streek te bezoeken: Mycene, Tyrins, Dendra, Midea, Argos. De reisgids noemt Tolo een kermisachtig vermaakcentrum. Daarmee doet de auteur de plek tekort. Nu in het voorseizoen is het een aangenaam lintdorp vol vriendelijke Grieken, waar ‘s ochtend een bus vol senioren arriveert voor een rondvaart met de Pegasus. De eerste rij huizen staat met de voeten in het zand, de voordeur aan zee. Koffers van hotelgasten worden met de brommer over het strand vervoerd. De sfeer is haast Caribisch. En, erg belangrijk: er is een motorverhuur. Onze gigant kunnen we net kwijt onder het bord ‘verboden te parkeren’ aan de haven.

We ontwaken aan het vissershaventje met een surrealistisch uitzicht: de zon komt op uit zee met daarachter een steeds verder vervagende bergkust. Naast de deur ons eigen strandje. Even een duik in zee en daarna op naar de Myceense cultuur. We zullen de komende weken tientallen stenen aanraken van zo’n 1500 jaar voor Christus. Het blijft onwerkelijk. In de namiddag zeulen we stoeltjes en een volle koelbox naar de pier voor een drankje in de laatste zon. Naast ons laden vissers scheepsladingen tonijn uit. Quota? Nooit van gehoord. ’s Avonds hebben we de keuze: een gegrilde tsipoura (dorade) bij een hooggelegen restaurant of een romantisch tafeltje op het strand. Of we rijden naar het levendige Venetiaanse Nafplio voor een etentje onder de bougainvillae.

Fotogeniek

Al snel zijn we de beste vrienden met de vissers en de poezen. “Fresh fish, no money!” roept buurman Nikos in zijn beste Engels terwijl hij zijn bootje aanlegt. Crisis of niet, de Grieken blijven vrijgevig. Wijn na het eten, zoutjes bij de borrel en soms hele maaltijden. Betalen is een belediging. Ochi, efcharisto, vandaag geen vis voor ons; het wordt tijd om weer eens uit Tolo te vertrekken. Er wacht ons nog zoveel moois. Sparti, Mystras, Githio en daarachter de ruige Mani, met wegen vol zweetklierkwellende klimmetjes, beloond met uitzichten waar je kippenvel van krijgt. Alleen al de afdaling naar de baai van Limeni zou je voor de lol nog een keer doen.
Het kleine dorp Agios Nikolaos aan de westkust van de Buiten-Mani (op de middelvinger) combineert alles wat een campertoerist wenst: parkeerplek, stil strand, azuurblauwe zee en op loopafstand het vissershaventje. Terecht bejubeld als de meest fotogenieke haven van de Mani. In het van Engelsen vergeven badplaatsje Stoupa vinden we zelfs een scooter. In alle eenzaamheid rijden we vanaf Kardamili naar de bergdorpjes langs de Vyroskloof, die bestrooid is met Byzantijnse kappelletjes. Hier spreekt niemand iets anders dan Grieks. Als we in Kastania een terras zoeken, loopt het hele dorp uit: twee oude vrouwtjes, een hond en – gelukkig – de cafébaas.

Bruine strepen

Met een grote boog passeren we Kalamata. Ze mogen hier dan de beste olijven van Griekenland hebben, van architectuur hebben ze weinig feta gegeten. Snel door naar Messinia op de westelijke vinger, naar de haven van Finikounda. Nou, vergeet ’t maar. In de smalle straatjes ontwijken we met moeite een balkon, drie aircobakken en sleuren alsnog een parasol mee. De eigenaar glimlacht eens vriendelijk en wijst ons de weg uit deze doolhof. Dan maar naar een echte camping.
De receptioniste kijkt met grote ogen naar ons hoopje mos en vervolgens valt haar mond open: “Heeft u dat gezien?” Ja, dat hebben we. De echte zomerhitte is gearriveerd en daarmee een nieuwe verrassing: er druppelt bruine smurrie van het dak. In de keukenkastjes én aan de buitenkant. Er lopen poepbruine strepen langs de hele zijwand. Wegpoetsen helpt maar voor even. Dat levert ons deze reis nog vele meewarige blikken op, soms ook medelijden. Zelfs de politie rijdt ons voorbij bij het wegsturen van vrij kampeerders. We beginnen met andere ogen naar de mysterieuze dakkoffer te kijken: komt het daaruit? De oorzaak is gelukkig de teerband, waarmee het dak is gedicht. Een bakje onder het lek, en klaar. Het is tenslotte een budgetcamper.

De ogen van Venetië

Rond 1200 na Chr. begon het getouwtrek om de Peloponnesos tussen Turken en Venetianen. De laatsten waren gebrand op steden met een natuurlijke haven, als voorposten voor de handel met het oosten. Daarom heten Koroni en Methoni, de plaatsjes aan weerszijden van de punt van Messinia, de ogen van Venetië. Schitterende ogen. Beide forten en aangrenzende dorpen liggen op in zee uitstekende rotsen achter nu stille haventjes. Ooit waren dit dé handelshavens van de Méditerranée. Binnen de muren van fort Methoni loopt een geplaveide weg door het groen naar het vestingeiland Bourtzi. Onvoorstelbaar dat over dit pad ooit duizenden pelgrims en reizigers liepen. Nu heerst er een serene rust, de vogeltjes fluiten en het ruisen van de zee. Totdat een bus vol schoolkinderen het fort confisqueert.

Het strand wordt aangeharkt, de eerste Messiaanse toeristen arriveren en de politie stuurt ons nu toch echt weg. Pinksteren, tijd om schoon schip te maken. We hebben drie dagen van deze plek met uitzicht op fort Methoni mogen genieten. Dus plakken we kastjes en lades dicht en rijden naar het prachtige Pylos. Het grote dorpsplein biedt een open uitzicht op de – nu winderige – baai van Navarino. Kitesurfers schieten in de verte over het water. In deze baai vond de slag van Navarino plaats, op 20 oktober 1827, het einde van de Onafhankelijkheidsoorlog. De Franse, Russische en Engelse geallieerden brachten de Turkse vloot tot zinken. Wie wil kan met een boot naar de plek waar 51 scheepswrakken zouden liggen. Een gelegaliseerde vorm van ramptoerisme.

Wereldwonder

We hebben geluk, op Camping Navarino Beach is nog een plaatsje vrij aan zee. Geen hek voor je neus; je wandelt zo over het strand naar Gialova, een leuk dorp vol Griekse toeristen. Op de camping staan vooral Zwitsers en Oostenrijkers met gloednieuwe, écht grote campers. Meestal hangt daar nog een manshoge aanhangwagen achter, vol conservenblikken en drank, inclusief koelkast. Ze rijden als een streep naar hun bestemming en verroeren zich zes weken lang niet meer. Gelukkig voor ons, want op de wegen blijft het rustig. Minder leuk voor de Griekse middenstand.

“Ga zeker even bij Voidokoilia beach kijken,” tipt de mevrouw van een enorme winkel van Sinkel, terwijl ze brommer, slippers en krant afrekent. Het cirkelvormige strand rond de turkooizen baai – volgens The New York Times één van de mooiste ter wereld – lijkt inderdaad een wereldwonder. Eén minpuntje, vandaag word je er gezandstraald. Om de hoek ligt Golden Beach met de loungetent Divari, waar de lokale jeugd zit te chillen. Doe ons ook maar zo’n bed met parasol. Tijd voor wat reisliteratuur. Kijk hier: Telemachus bezocht in Pylos de wijze koning Nestor om naar zijn vader Odysseus te informeren. Het paleis is hier vlakbij en nog maar pas geleden opgegraven, in 1952. Weg rust, op naar de vindplaats bij Epano Egliano. Telemachus blijkt nog een aardig eindje te hebben gelopen. Eenmaal boven op de strategisch gekozen plek is het uitzicht verbluffend. Net als de resten van het Myceense bouwwerk. Lage muurtjes onthullen de vroegere ruimtes: de ontvangstzaal van de keizer, de vertrekken van de koningin en zelfs haar badkuip. De bovenverdieping moet je er even bij denken. Het paleis is afgebrand, wat nogal vlot ging dankzij opslag van de vele vaten olijfolie. In het museum in Chora staan alle verzamelde vondsten, waaronder de opmerkelijke kleitabletten met teksten in Lineair-B, voorloper van het oud Grieks, en aardewerk kopjes, héél veel kopjes. Die ouwe Nestor hield wel van een godendrankje.

Tevreden

Langzamerhand moeten we weer eens richting Saronische Golf. Vanuit het kustplaatsje Archaia Epidauros zullen we nog het grote en kleine amfitheater bezoeken. Op de doorgaande route zijn stukjes snelweg klaar, maar boven de 60 km/u begint de losse zijruit vervaarlijk te trillen. Zich naar niets haastende Grieken toeteren en flitsen. Bij een benzinestation staat een echtpaar met een glimmende Nederlandse huurcamper, een klein model zoals wij op het oog hadden. Vol bewondering lopen ze om onze woonwagen heen: “Wat een ontzettend leuke camper! Waar heb je die nou vandaan? Goh, als we dat geweten hadden!”
Met een tevreden grijns vervolgen we onze route. Het zijraam spint in zijn sponning, de glazen klinken in de kastjes en de bezem danst van links naar rechts. Nee, er gaat echt niets boven een budgetcamper!