Peleus, koning van Thessalië, trouwt met Thetis, dochter van zeegod Nereus. Zij vieren hun bruiloft op de flanken van het ’Pilion’. Alle goden en godinnen zijn uitgenodigd behalve Eris, godin van de tweedracht. Zij neemt wraak en werpt een appel met het opschrift ‘aan de schoonste’ op de tafel van het bruiloftsmaal. Alle godinnen grijpen naar de gouden vrucht. Zeus verwijst de behaagzieke, ruziënde dames naar de Trojaanse prins Paris, die op de berg Ida bij Troje geiten hoedt. De twistappel komt in zijn handen en Aphrodite wint de schoonheidsprijs. De verliezers haten daarom Paris die, ook om andere redenen, naar de Peloponnesos vlucht waar de brave koning Menelaos hem gastvrij ontvangt. Maar Paris is ondankbaar en ontvoert de vrouw van Menelaos, de schone Helena, naar Troje. Het is het begin van een klassieke oorlog. Waar een appel niet toe kan leiden. Intussen baart Thetis een zoon, Achilles.
Volos
September 2010. In de hete trein uit Larissa door de Thessalische vlakte bijten Aline en ik in een appeltje voor de dorst. Hoezo verboden vrucht? De boom der kennis hangt er vol mee. Adam en Eva gingen ons voor, Sneeuwwitje hield er een prins aan over en de godenbruiloft in het Pilion werd de voorbode van Homeros’ Ilias. Grenzen tussen mythologie, sprookjes en realiteit zijn vaag. En Griekse goden zijn zo menselijk. Misschien vinden we op onze wandelingen over het Pilion nog tastbare herinneringen aan de bruiloft.
Naast het kleine western station van Volos vallen we de huidige werkelijkheid binnen in een pijpenla restaurantje. De enige andere gasten, drie zeelui met gegroefde gezichten, tasten in borden pasta. In de keuken tilt Moeder deksels van pannen en schotelt ons iets lekkers voor op het tafeltje naast een slapende oude ober. “Mijn man”, zegt ze teder, “laat hem maar even, hij heeft vanmiddag gekookt.” En in één adem verder: ”Morgen zijn we gesloten. Onze kleinzoon wordt gedoopt in de Konstandinoskerk aan de haven. Komen jullie ook ?” We beloven het en zitten vooraan tussen trotse en snotterende familie. De kleine Nikos beseft dat nog niet, wordt opgediend als suikertaart, plast onder hilariteit zijn jurkje onder en krijst als hij wijwater op zijn onschuldig lijfje voelt.
Volos heeft aan het havenfront een kilometer aaneengesloten terras. We genieten van ijskoffie en de schuifelende pantoffelparade. ’s Morgens meren tientallen pruttelbootjes aan de open kade. De engste vissen verdwijnen direct naar de kleine restaurants aan de overkant.
Een Grieks dorp
De priester (Papas) zalft de dopeling met gewijde olijfolie en dompelt het kind driemaal onder in een wijwaterbassin onder begeleiding van gezangen en ander kerkelijk ritueel. Het doopwater verdwijnt in een put onder de kerk. De kleding van de dopeling wordt in stromend water, rivier of zee, gereinigd. Papas legt het kind in de armen van de peetouders, Nonos en Nona. Zij drogen het kind, kleden het mooi aan en betalen de kosten van de ceremonie: kerkhuur, honorarium van Papas en zijn helpers, kaarsen, gouden sieraden zoals een halsketting met kruisje, armband en als het een meisje is een ringetje. Het feest na afloop is voor rekening van de ouders.
Nonos/ Nona zijn is niet een kwestie van geld. Je wordt het niet zomaar. Je biedt je aan of wordt gevraagd. Het moet uiteraard klikken tussen de families. “Willen jullie mijn kind ten doop houden?” betekent meer dan een handtekening. Als geestelijke vader of moeder blijven zij betrokken bij het leven van het petekind. Er is een wederzijdse familieband gesmeed, de families delen in zorgen van opvoeding, rampen en voorspoed. En dat kan, ook financieel, heel ver gaan.
Wandelspoorlijn
Wandelend door Volos zien we nog de, in asfalt gebakken, rails van het treintje naar Milies (30 km, 8 bruggen, 2 tunnels, 1903-’71, kosten 2.752.226 (!) toenmalige drachmen, ik lees het in Thessalischen Eisenbahnen).
Een deel van het spoor wordt nog gebruikt. Vanuit Ano Gatzea lopen we over bielzen. Afgepaste stappen over dwarsliggers, nooit steil. Niks verdwalen, slechts uitkijken of er een trein aankomt. Maar anno 2010 waggelen alleen in het seizoen enkele museumwagens vol vrolijke vakantiegangers langs rotsen en afgronden. De authentieke locomotief staat voor elke brug of tunnel gillend stil om wandelaars te laten vluchten. Een ijzeren voetpad door heuvels met loofbossen en uitzichten over dorpen en zee. Soms een vervallen stationsgebouwtje, stalling voor een balkende ezel. In september hebben we het traject van tien kilometer voor onszelf, zonder trein.
Op het lege mini-emplacement van Milies zoek ik de slinger van de loc-draaischijf en breng het grote wiel moeizaam in beweging. Er staat geen locomotief op. Aline vindt me een domme slingeraap en troont me mee naar de kunstschatten van het kleine dorp. Een folkloremuseum, een kerk met fresco’s uit de zestiende eeuw, een bibliotheek vol handgeschreven boeken, een restaurantje dat Anna na ena milo (Anna heeft een appel) heet. Appels spelen historisch en economisch een grote rol in het Pilion. Maar dienster Anna heeft een naveltruitje met piercing en lijkt niet eens op Aphrodite.
Het pad bovenlangs is koel, breed en bespikkeld met de late schaduw van kastanjebladeren. Zwaluwen vangen muggen, een kleine waterval klettert tussen varens en de verre zee kleurt rood in zonsondergang. De ideale omgeving voor een Godenbruiloft. En, ongelooflijk maar waar, na drie kilometer, een bord Hotel Thetis, bij de plateia van Vizitsa. We komen als goden onaangekondigd, maar Christos heeft voor vreemdelingen altijd een kamer vrij. Zou Achilles hier verwekt zijn?
Christos
Het ontbijt van Christos is heerlijk maar hij wuift mijn vragen over huwelijksfeesten weg, richting groene heuvels. Ja, bij Makrinitsa, boven Volos op het ‘Pilionbalkon’ gebeurde veel frivools, maar in deze streken kwam je hoogstens Kentauren tegen, fabelachtige wezens. Paard en ruiter inééngesmolten, zoals Indianen de eerste Spaanse ruiters zagen.
Ik zeg dat een andere, nooit tegengesproken theorie over de Kentauren vertelt van een oeroud paardrijdend volk in het Pilion en dat paardenmannen al in de bijbel genoemd worden. “Ach,” vervolgt Christos en hij nipt olijfolie uit een borrelglaasje als ontbijt, “jullie willen wandelen naar Tsagarada en Damouchari. De routes zijn met bordjes aangegeven over mooie ezelpaden en je komt hoogstens een andere buitenlander met rugzak tegen. Ezels raken uitgestorven en echte Grieken wandelen niet, die hebben een brommer. Je kunt er bij mij één huren. Het is over asfalt wel dertig kilometer om en niet zo veilig.”
Mythen geloven we, de werkelijkheid onderzoeken we. Het pad van Milies naar Tsagarada is op de achterkant van de landkaart beschreven, de markering betrouwbaar en we hebben een gelukkige dag door schaduwrijke kastanje- en beukenbossen. Eenzaam, geen enge Kentauren, bronnen waaruit zelfs in september nog water welt, een kapelletje om een kaars aan te steken voor een zieke vriend, ver in Holland.
Op de plateia van Tsagarada een plataan, de takken moeten ondersteund worden. “Duizenden jaren oud,” zegt een, ook zeer oude, man op een bankje. “Die heeft de Argonauten nog gekend, samen met Peleus van Thessalië.” Als ik mijn wenkbrauwen optrek gaat hij verder: “Je weet toch van Jason, die…”, maar ik bestel ouzo en mezes. Onze oren, hersens en voeten zijn vol.
De staart van Pilion
Kaap Sépia rijst 108 meter loodrecht omhoog boven de uiteenspattende Egeïsche golven. Hier was het dat Thetis zich veranderde in een inktvis want zij vond, hoewel zwanger van Achilles, haar bruidegom maar niets en bedekte hem met haar sepia, de inkt uit haar blaas. Peleus, bemodderd, gaf er op de bruiloft de brui aan. Goden zijn immers menselijk.Thétis doopte haar kindje in de rivier de Styx maar vergat zijn hieltje. Dat werd hem in Troje noodlottig.
Vanuit het kleine klooster Theotokos wandelen we over een steenpad naar de top van de Kaap. Het land is kaal, het stormt, de zee beukt beneden bulderend tegen rotsen. Slechts meeuwen vergezellen ons. En boven, waar de Godenworsteling tussen macht en liefde plaatsvond, loeit de wind over het rotsblok waarachter we beschutting vinden en onze laatste appel eten. Verder geen spoor van mythologisch verleden. De inkt van Thetis is opgedroogd. De kalamarakia (gefrituurde inktvis) smaakt ons die middag minder.
Het Pilionschiereiland ziet er op de landkaart uit als de staart van een schorpioen. Maar in die staart zit geen venijn, integendeel. Trikeri is een droomdorp en over de kalderimi vandaar naar Agh. Kiriakos begluren veel schichtige dieren ons met kraalogen vanachter stenen. Weinig schaduw, alleen van een paar olijfbomen. Brommers kunnen niet over het pad, zelfs een tegemoetkomende ezel heeft er moeite mee. In de verte zien we de contouren van Evia en Skopelos.
Beneden in de baai wiegen rode bootjes een meter boven hun eigen schaduw en maakt Angela nog steeds haar vis schoon. Zij heeft ook weer een kamer voor ons, net als twee jaar geleden toen haar man ons in zijn kaïk naar Evia bracht. Het lijkt wel of we niet weggeweest zijn.
We klauteren nog een dag richting Palia Trikeri, het eilandje op het alleruiterste puntje van het Pilion, maar het wordt wat veel. Aline krijgt last van een achillespees.