Een verhaal over wandelen gaat eigenlijk nooit over wandelen, maar wel over wat je tijdens je wandeltocht beleeft. Opnieuw trekt Ton Lagerweij naar een regio die niet voor de hand ligt. In deze uithoek van Griekenland werd het laatste restje van de vreselijke burgeroorlog uitgevochten. Hij ontmoet Eleni: “In Roemenië leven volwassenen, die als kinderen in 1948 ontvoerd zijn door de communisten.”
Op de grensovergang tussen Bitola in de Former Yugoslav Republic of Makedonia (FYROM)) en Florina hebben de Griekse beambten geen belangstelling voor de rugzakken van Aline en mij. In hun houten zweetkeet kijken ze naar een voetbalwedstrijd. Ook de chauffeur van het pendelbusje zegt dat hij de wedstrijd wil zien en een uurtje later vertrekt naar Florina, 17 kilometer verder. Hij stalt ons buiten in de schaduw met een fles koele wijn en vraagt of we willen waarschuwen als er een auto komt. Er komt geen auto. Alleen een bepakte fiets met een roodverbrande Engelsman die we, na een praatje, zelf doorwuiven, de douane weet van niks.
In de keet klinkt gejuich, de chauffeur start en wij vragen, na een uur hotsen over grint en gatenasfalt in Florina aan de stationschef waarom de internationale trein naar Bitola en Skopje niet meer rijdt. Hij haalt zijn schouders op: “Die rijdt al jaren niet meer. In de republiek van Skopje willen ze zelfstandig zijn. Ze slaan wel de beeltenis van Alexander de Grote op hun munten, maar die veldheer is van ons, van de Grieken.” En als ik om de dienstregeling naar Thessaloniki vraag, zegt hij: “Vorig jaar ging de trein nog twee keer per dag, maar dit jaar houdt hij er mee op. Geen geld meer uit Brussel. Verzeihung, alles ist Politik.”
In Florina nemen we dom een D-hotelletje in een drukke straat. Het raam is kapot, de gordijnen zijn met veiligheidspelden aan elkaar gefrunnikt. Ik maak het behang mooier met platgeslagen muggen. ‘s Nachts zegt Aline: “In categorie F rijden de auto’s dóór de kamer.”
Prespa
Drie keer per week gaat de bus van Florina naar Aghios Germanos. Vandaag zijn er, behalve wij, vier passagiers. Albanezen. Ze strekken zich slaperig uit op de stoelen. De tocht is zwijgzaam. De rustige chauffeur slaat in de dichte bossen bij iedere haarspeldbocht een kruisje en zet de bouzouki-muziek harder om zich wakker te houden. In anderhalf uur geen tegenligger, slechts wat doorschoten roestige bordjes: overstekend wild, net als op de Veluwe. Alleen staat er hier een beer op getekend. Ineens een luxe hotel, leeg en rommelig. Er is niemand te zien, wel zijn er skiliften tot boven de boomgrens.
Dan, op de Perivoli-bergpas hebben we uitzicht op de twee Prespa-meren, Mikro en Meghali. De woorden die Kostis Palamas in 1907 schreef, schieten nu door mijn hoofd:
“En hij kwam van Prespa (…) aan’t onvergeetlijk meer, met dichtbegroeide weiden en de hoge beboste bergen rondom”. Hij heeft niets teveel gezegd. Het is inderdaad een ‘onvergeetlijk’ uitzicht, maar de bus doet zijn plicht. Hij kronkelt naar beneden en keert in Aghios Germanos onmiddellijk alsof hij bang is in deze uithoek te moeten blijven. We kunnen er nu, in september, slapen en eten, maar er is vanuit het dorp weinig van de meren te zien en aan de E6- bordjes die naar de bergen wijzen, zijn we nog niet toe. Met liftgeluk op een tractor arriveren we in Psaradhes, het uiterste einde van noordwest-Griekenland. De huizen zien er grauw en bruin uit, maar de bewoners zijn net zo gastrvrij als op de witte Cycladen. Vier onderkomens nodigen ons uit. Kosta en Eleni bieden een schone kamer aan op de hoek van het dorpje. Balkon met uitzicht over het zonnige meer. Een paar koeien slenteren stierlijk verveeld langs de oever. Vissersbootjes spiegelen in het rimpelloze water terwijl de zon rood ondergaat achter de Albanese bergen in de verte. Het lijkt op een toneeldecor, eigenlijk te romantisch om echt te zijn.
Kostas koe
Eleni zet op het kleine terras een riant ontbijt met vers brood en honing voor ons neer. We zijn haar enige gasten. Ze spreekt Engels en neemt de tijd voor een koffiepraatje. “In deze uithoek van Griekenland werd het laatste restje van de vreselijke burgeroorlog uitgevochten, Grieken tegen Grieken, onvoorstelbaar. Hierboven op de flanken van de Grammos liggen nog verroeste mitrailleurbunkers en vergeten landmijnen. Als je daar gaat wandelen, blijf dan op de ezelpaden. Niet zo lang geleden moest je een ‘permit’ hebben om ons te mogen bezoeken. In Roemenië leven volwassenen, die van hier als kinderen in 1948 ontvoerd zijn door de communisten.”
Kosta legt met zijn roeiboot aan voor onze voeten, brengt twee grote karpers binnen, komt er gezellig bij zitten en op mijn vraag hoe het nu met de verhouding tot de buurlanden staat – de grenzen zijn slechts vijf kilometer verder – reageert hij optimistisch: “Er is sprake van een nieuwe grensovergang langs het Meghalimeer naar de Republiek van Skopje. Goed voor ons, dan komen er meer toeristen, die ik kan gidsen langs de kluizenaarsgrotten aan de overkant.
Als ik betoog dat Macedonië geen staatkundig, maar een etnisch begrensd land is en dat een naam als FYROM verzonnen is door politici en niet door dichters, wordt de discussie onderbroken door één van Kosta’s koeien. Het dier, zojuist schijnbaar achteloos grazend, klotst plotseling het terrasje op en likt met één haal van haar enorme tong het ontbijtbordje van Aline leeg. Eleni is het meest in paniek en komt aanhollen met schoon servies en vers brood.
Een week van dagwandelingen langs de oevers van het Mikro Prespameer, een beschermd natuurgebied met pelikanen en otters, maakt ons verblijf tot een feest. Goede, soms drassige, voetpaden, in elk dorpje een kafeneion. Op het eiland Achilios, kleiner dan Urk, zijn zelfs zes kerken met middeleeuwse fresco’s. De E6 doorkruist goed gemarkeerd het gebied, maar komt slechts bij Mikrolimni aan de oever. De Anavasikaart, 1 : 50.000 en de kiosk van het Wereldnatuurfonds in Psaradhes wijzen je hier vanzelf de weg. En dan is er nog altijd Kosta die ons een eindje wegbrengt of weer ophaalt met zijn jeep.
Bruiloft
Terug in Florina kiezen we voor de E4. In ons gidsboekje staat voor het eerste dagtraject: ‘Gehzeit sieben stunden’ en dat is lang. Gidsschrijvers houden geen rekening met onderweg fotograferen, koffie zetten, een ontmoeting met een herder of zelfs gewoon even zitten op een steen om rond te kijken. We zijn vroeg op pad en het wordt een paradijselijke wandeldag. De kalderimi zijn begaanbaar, de bordjes duidelijk, de bronnen op de kaart bestaan echt. Groene heuvels rondom komen tot 1800 meter en dragen namen als Agnanti en Chersotopos. De enige tegenligger is een herder met heel veel schapen. En inderdaad, na acht uur komen we aan in het gehucht Drossopigi met het in het gidsje genoemde hotel Poulia. Het ligt eenzaam aan een onverwacht asfaltweggetje. Wij regelen nooit iets vooraf, hebben altijd voor noodgeval een minibivaktentje in de rugzak, maar zijn nu wel blij dat er een kamer, zelfs met balkon, voor ons vrij is. Het hele hotel is trouwens leeg, behalve dan dat er in de eetzaal gedekt is voor tweehonderd gasten. We zijn te moe om verwonderd te zijn en zakken na een douche in een verdiende sluimer.
Het blijft stil, tot in de vroege avond een lange rij auto’s over het slechte asfalt aanhobbelt. Bescheiden claxons. Maatpakken, lange jurken, muziekinstrumenten, veel zoenen… om negen uur begint het feest. Tweehonderd mensen eten aan lange tafels, dansen op een negen-of dertiendelige maat hun oro’s, eeuwenlange levensvreugde. Een orkestje met klarinet, trompet en oude instrumenten als turban (grote trom) en zurla (een soort schalmei) zorgt er met heerlijke herrie voor dat niemand op zijn stoel blijft zitten. Wij zijn traditioneel belangrijke gasten die geluk brengen. En we kennen de dansen en volksliederen. Aline danst en zingt mee in de vrouwenkringen. De mannen dansen voor mij te virtuoos en ik voeg me op sokken ook tussen de vrouwen. Hilariteit, maar een vreemdeling met goede bedoelingen mag veel in Macedonië. We bieden het bruidspaar een cadeautje aan dat we, je kunt nooit weten, altijd in de rugzak hebben: Een zilveren rijksdaalder uit 1968 met de beeltenis van Juliana. Het paar is er dolblij mee. Hun bruidsschat bestaat uit veel goud en zilver. Na acht uur met ons tweeën wandelen en daarna drie uur dansen, eten, drinken en vooral praten met veel Macedoniërs zijn we echt moe. De volgende dag rusten we uit in het alweer verlaten hotel.