Lesbos lyrische voetstappen

15 juni 2010 Bas Wanrooij

Welk strand van Lesbos? Er zijn er zoveel. Het moet in de buurt van het in de heuvels gelegen dorp Antissa zijn. Aline en ik drinken daar koffie onder de machtige esdoorns op de plateia en vragen naar het verhaal van Orfeus. Bij de ‘mikros’, het jongetje dat de koffie brengt, stuit ik op onbegrip maar al gauw zit Yannis aan ons tafeltje en vertelt : ‘Zes kilometer van hier ligt de ruïne van het oude Antissa, aan zee. Het hoofd van Orfeus is er aangespoeld. De lier bleef rechtop staan in het zand en de wind speelde er prachtige melodieën op die over heel Lesbos klonken. Het instrument ging later als geschenk naar een Apollotempel. Wij noemen de plek ‘Orphíkia’ – .

Mythen zijn te mooi om niet waar te zijn. Wij gaan dus op zoek naar de waarheid en dalen de zes kilometer af naar zee. Over harde kluiten en stenen muurtjes door een olijfbomenwoud vol voorjaarsbloemen. Hier en daar een verlaten huis, de bewoners werken elders en die ene hond spitst slechts zijn oren als er ergens een andere hond blaft. Bij Kaap Paleókastro hét strand. Geen hoofd, geen lier. Wel een boomstronk die op een lier lijkt, plastic flessen, rijen witte krulgolven, mul zand en de schamele resten van Oud-Antissa op een rots.‘Orphikia’, we hebben alles voor ons alleen.

Een ruïne is gestolde tijd, skeletten en goud naar musea, micro-organismen naar het lab. Klassieke Griekse restanten horen echter in het landschap. Delphi zie je pas als je boven in het amphi-theater zit, toen dat nog mocht en de pest-geschiedenis van Phigália beleef je pas echt vanaf de bergen rond de tempel van Bassae, als je die circustent er overheen tenminste wegdenkt. En Orphikia onderga ik met mijn rug tegen een koele steen. Ruïne-romantiek. Een plek om lang stil te zitten in ‘sunset melancholy’, nadenken over eenzaamheid, muziek, de tragiek van Orfeus. Voor me zakt de zon rozerood in de Egeïsche zee. Aline leest voor: ‘Zijn liederen brachten de zee tot rust en deden de mensen hun verdriet vergeten’. Orfeus inspireert tot vandaag de nachtegalen van Lesbos. Wij klimmen stil in de schemering terug naar het Antissa van nu en huren een kamer bij Yannis.

Daphnis en Chloe

In de vierde eeuw van onze jaartelling verhaalt Longos over Daphnis en Chloë, over de groeiende liefde tussen twee weeskinderen op Lesbos. Zij waren gezoogd door een geit en een schaap en zwierven samen over het eiland. Longos beschreef ook het landschap van Lesbos: ‘Velden, zwaar van oogst (…) appelbomen, mirte, vijgen …’ Hij is kennelijk nooit voorbij Antissa geweest. ‘Daar is het kaal en dor’ staat er in ons gidsboekje. Maar in april wandelen Aline en ik als Daphnis en Chloë hand in hand door velden klaprozen en semperviva’s. Oregano en dille parfumeren de lucht. Insecten laten ons zoemend met rust, hebben het druk met andere nectar. Moeten we overleven in stof en droogte of in grazige weiden? Levende bomen zijn er inderdaad niet. Vulkaanerupties en dioxide veranderden in onheuglijke tijden de oerbossen tot versteende resten. Stomme stompen, soms elf meter hoog. Kokende lava gaf ze kleur, bruin en grijs. Ze maken het gebrek aan Dorische zuilen op Lesbos wel ruimschoots goed. We genieten van de bizarre harde natuur en worden als twee kinderen in een romantische herdersroman wakker onder een bordje dat in verschillende talen gebiedt: ‘Overal afblijven.’ Dat geldt niet voor elkaar.
Sigri ziet er uit als het eind van de wereld maar het is slechts het eind van Lesbos. Visserssloepen aan een pier achter basaltblokken, mannen met wollen petjes en baarden. Ankers en gele netten. Ook een verrassend museum over het stenen woud. In ‘Het kleine café aan de haven’ zegt de baas op ons verzoek iets in de telefoon en tien minuten later wijst Moeder Despoína ons boven in het dorp op haar heldere bedden, schoon sanitair en balkon met uitzicht. En ’s avonds weer die rode zonsondergang. Daphnis en Chloë hadden minder comfort.

Sappho

Onze Yannis in Antissa beweert dat Sappho in het huis naast hem geboren is. ‘Nou, en …?’ vraag ik. Hij barst weer lyrisch los: ’Zij is het symbool van de dichtkunst … muzikaal taalgebruik … expressief … liefde, verdriet, wraak, afscheid …‘. Ik betoog dat iedere dichter daar over schrijft, en dat er op Lesbos meer dichters waren, zoals Alkaios, maar de woordenstroom van Yannis is moeilijk te stoppen: ‘Sappho vond de dichtkunst uit, zij was de eerste ( ca. 615 – 562 v. Chr., red.) en het begin van een ongekende culturele bloeitijd. Velen … filosofen, schrijvers, beeldende kunstenaars, wiskundigen … kwamen van Mytilini (de echte naam van Lesbos, red.).’ Wij geloven het wel, behalve dan van dat geboortehuis van Sappho en wandelen zingend over het grintweggetje vanuit Sigri vijftien kilometer boven langs de kust naar Eresós. Het is warm en de krekels tsjirpen uitbundig. Een scherp geluid. De schaarse bomen lijken wel oude fabrieken waar roestige machines draaien. Aline voelt zich Chloë maar houdt alle ritssluitingen over haar borst angstvallig dicht. Sprinkhanen zwermen en als er één onbestuurbaar tegen mijn hoofd sprinkt, blijven dus ook onze monden gesloten. Gebakken sprinkhaan is voedzaam en eiwitrijk, maar rauw in je mond een eng hoestig gekriebel. Onderweg maken we koffie op een stenen bankje, 250 meter hoog, blauwgrijs uitzicht over zee, groene olijfbossen rondom.Vier uur lang geen brommer of auto, helaas ook geen ezel. Laat in de middag huren we zomaar een ‘domatia’(kamer) in Eresós, het dorp waar, naar men zegt, Sappho echt leefde. Op een balkonnetje onder een esdoorn lezen we haar gedichten. De krekels zwijgen.