Mei in Tracie

15 maart 2010 Bas Wanrooij

Voor wie echt niet kan wachten tot het zomer is, is er goed nieuws: Griekenland is ook heel bijzonder in de lente, ook al is er geen zongarantie, zoals later in het seizoen. Insiders weten hoe uitbundig het orthodoxe (en dus Griekse) Pasen in hun tweede vaderland wordt gevierd, meestal ergens in april, en meestal op andere dagen dan het Nederlandse Pasen. Met witgekalkte stoepranden, lammeren aan het spit, ingewandensoep, rode eieren, paasprocessies door de straten en nachtelijk kerkbezoek viert Griekenland het feest van de opstanding van Jezus – en het feest van het nieuwe begin.

Na alle feestelijkheden vertrekken we met een auto vol μελομακάρονα richting het Noorden voor een rustig weekje natuur in Thracië. Deze uithoek van Griekenland heeft een heel eigen charme en verschilt in alles van het warme, blauwwitte Griekenland van de kalenderplaatjes. Geen wonder, eigenlijk. Het is bijna een ander land: vanuit Athene is het een kleine 1000 kilometer rijden, kun je nagaan hoe ver het naar Kreta is! Omdat het bepaald de tijd niet is voor zon en strand, lijkt juist deze periode ons heel geschikt voor een bezoek aan het stukje Balkan in Griekenland. We ronden Thessaloniki en rijden dan al snel door uitgestrekt, stil laagland. Het is waterrijk – en dus vruchtbaar. Tegen de achtergrond van de hoge pieken van het Rodopigebergte wordt volop akkerbouw bedreven, veelal tabak en druiven. De mensen zien er anders uit, zijn lichter getint, hebben vaker blauwe ogen en zijn ingetogener. Als ze praten, herken je ze aan hun opvallende, dikke uitspraak van de ‘l’. Hoewel de gemiddelde Griekenlandganger waarschijnlijk weinig tot niets met dit gebied heeft, hoort het wel degelijk bij Griekenland. Natuurliefhebbers en vogelaars weten Thracië (en Macedonië) al jaren te vinden. In het voorjaar, als de honderden soorten trekvogels terugkeren, zijn er speciale vogelreizen naar de delta’s, de meren en rivieren en het unieke Dadiagebergte in het uiterste noordoosten van het Griekse vasteland. Het voederen van de in Europa bijna uitgestorven giersoorten die hier nog wel voorkomen, is een belevenis. Omdat wij meer natuurliefhebbers zijn dan verstokte vogelaars, gaan we zelf op avontuur en bezoeken enkele plekken, die ook steevast op het programma van vogelaars staan. Wie weet spotten we ergens een verdwaalde flamingo!

Natuurtoerisme

Vanuit de lucht hebben we hem al vaak zien kronkelen en in een waaier van watertjes zien uitmonden in zee: de rivier de Nestos. Hij ontspringt in het Rilagebergte in Bulgarije en is een echte grensrivier. Zijn loop (230 kilometer lang) vormt de scheidingslijn tussen de Griekse provincies Macedonië en Thracië en begrenst ook twee bergketens: het westelijke Pirinigebergte en het oostelijker gelegen Rodopigebergte. Wij rijden door naar Keramoti, aan de monding van de Nestos, en vinden een kamer in een eco-hotel. In plaats van de ferry naar Thassos te nemen, gaan we de volgende dag naar de markt in Chrisoupolis en dan op verkenning in de rivierdelta. Het bezoekerscentrum is helaas gesloten, een gids of ‘deltawachter’ is er niet. Opeens begrijpen we de noodzaak van georganiseerd natuurtoerisme: bijzondere gebieden zijn vaak alleen met gids toegankelijk. Wij lopen en stuk en moeten het doen met een schildpad en wat slangenhuiden, verschillende soorten meeuwen en steltlopers. De karakteristieke ooievaars die ’s zomers op daken en kerktorens nestelen, zijn nergens te bekennen. Gelukkig is er volop leven in Keramoti, en is de zondagse lunch een en al gezelligheid.

Voelbare lente

Op een regenachtige dag rijden we naar Galani en wandelen vanaf de parkeerplaats een paar uur langs de Nestos door de Nestoskloof. De rivier meandert op dit stuk hevig, voordat hij in alle rust de delta in stroomt, naar de Egeïsche Zee. Het uitzicht is schitterend, zelfs in de regen. Snel stijgt het pad, langs steile rotswanden en een Johannesbroodboomvallei. Er is niemand – op ons en de witte reigers op een zanderige oever ver beneden ons, na. De stilte is oorverdovend, de ruimte en de bergen zijn adembenemend. ‘s Zomers wordt hier gekanood vanuit het binnenland (25 kilometer stroomafwaarts!). Dan ziet de wereld er vast heel anders uit… Als het opklaart en er een waterig zonnetje doorbreekt, rijden we naar het uitzichtpunt op de hoogste bergtop in de buurt en bewonderen de grootse rivier, die zich lijkt uit te strekken tot de horizon. De lente is voelbaar – en zichtbaar: zo fris groen en bloemrijk zagen we Griekenland nog nooit! We eten een hapje in een verrassend knus restaurantje in het dorpje Toxothes en besluiten het de volgende dag rustig aan te doen. En blijkbaar is dat ons gegund: als we opstaan, is de lucht strakblauw en schijnt de zon. Na een uitgebreid ontbijt en wat lome uurtjes met een boek op het terras van ons appartement zoeken we het tientallen meters brede zandstrand op. Er liggen wat toeristen, en onder de tamarisken staan een camper en een koepeltentje. Wildkamperen is in dit deel van Griekenland geen probleem. Tussen de lage duintjes vlak bij zee warmen we onze witte winterlijven – en zowaar, we kunnen zwemmen!

Op cultuurbezoek

Xanthi is onze volgende stop, een moderne stad waar tien procent van de inwoners Turks is. Naast de vertrouwde koepels van orthodoxe kerken, zien we minaretten, en we herkennen de typische moslimbouw: huizen waarvan de bovenverdieping iets uitsteekt over de onderste woonlaag. De oude stad op de berghelling is een wirwar van straatjes met oude negentiende-eeuwse huizen, eens het trotse bezit van rijke tabaktelers. We bezoeken Porto Lagos, een havenstadje op een smalle landengte tussen zee en meer. Dit Vistonidameer en de Lagoslagune zijn bijzonder: brak en zoet water liggen hier dicht bij elkaar, wat de verscheidenheid van de flora en fauna natuurlijk ten goede komt. Geen wonder dat het gebied inmiddels beschermd is, we weten immers hoe netjes de Grieken zijn. In de rustige haven van Porto Lagos eten we vis en lopen dan naar het beroemde Sint Nicolaasklooster, samen met de aangebouwde Heilige Mariakapel onderdeel van het kloostercomplex op Athos.

Flamingo’s

Het klooster ligt fotogeniek te zijn op een klein eiland, dat met een lange houten loopbrug met het land verbonden is. ’s Zondags is het er druk en in de zomer komen er veel dagjesmensen, maar nu is er geen kip. Voor wie niet weet dat het klooster verwikkeld is in een schandaal over grondbezit en landjepik met grote politieke gevolgen, is deze plek een idylle. We laten de rust over ons komen en branden een kaarsje. Als een vriendelijke, grijzende monnik met helbruine ogen speciaal voor ons het winkeltje opendoet, kopen we een minutieus bewerkt kruis van terracottakleurige was – lokale kunst. We stellen hem de vraag: zijn hier flamingo’s en pelikanen? ‘Jazeker,’ antwoordt hij lachend. ‘Overdag zijn ze weg, ‘s avonds komen ze terug. Wacht maar.’ Terwijl de zon langzaam ondergaat tegen een lucht die donker is van de meiregen, turen wij de hemel af. Na een half uur wordt ons wachten beloond, en vliegen de eerste roze flamingo’s in gestrekte vlucht over. De kobaltblauwe vlekken onder hun vleugels lichten op in de avondzon, ze lijken wel handgeschilderd, zo fel. Wat een schitterende beelden, zo vroeg in het jaar. En dan te bedenken dat de hele zonnige zomer nog voor ons ligt.

Algemene info Tracie

Thracië werd al in het eerste millennium voor Christus door Herodotus, de vader van de geschiedschrijving, genoemd in een van zijn werken. Hij noemt de Thraciërs het grootste volk ter wereld, op de Indiërs na. Omdat Thracië door veel verschillende stammen werd bewoond, zou het echter flink aan kracht inboeten. Wanneer de verschillende stammen hun krachten zouden bundelen, zouden zij volgens Herodotus onoverwinnelijk zijn. Het zou de verdeeldheid van het volk zijn waardoor het al sinds de achtste eeuw voor Christus gekoloniseerd werd door de Grieken. De Thraciërs, van oorsprong Indo-Europeanen, hebben ook hun invloed op de Griekse cultuur gehad. De oorlogsgod Ares werd eerst enkel in Thracië vereerd en dat namen de Grieken later van hen over. Ook de mythologische zanger en dichter Orpheus en de wijngod Dionysos waren Thraciërs van origine. Volgens Homeros zegden de Thraciërs steun toe aan de Grieken in de Trojaanse Oorlog, maar maakten zij hun beloften niet waar. Na afloop van de oorlog, die door de Griekse Odysseus en de zijnen werd gewonnen, plunderden zij het gebied als om de Thraciërs te laten boeten. In de periode die volgen zou, werd Thracië bezet door verschillende heersers. In de twintigste eeuw raakte Thracië officieel versnipperd. Een deel behoort daarom tegenwoordig tot Griekenland, de rest tot Turkije en Bulgarije. De moeilijk overbrugbare verschillen op sociaal en religieus gebied tussen de Turkse en Griekse inwoners van Thracië hebben in het verleden tot twisten geleid.